zaterdag 12 juli 2008

De Vlaamse ontvoogding

Daags na het feest van de Vlaamse Gemeenschap gaan we het voor één keer niet over Antwerpen hebben, maar over de geschiedenis van Vlaanderen, waar Antwerpen uiteraard deel van uitmaakt.


Vlaanderen is nog zeer jong. Institutioneel gezien gaat onze geschiedenis terug tot in 1995, het jaar waarin het eerste Vlaams Parlement verkozen werd. Cultureel gezien denken we graag dat we terug mogen gaan tot in 1302, maar de politiek-culturele strijd van de Vlamingen begon pas omstreeks 1840. En wat begon als een cultuurstrijd resulteerde in de omvorming van België van een unitaire tot een federale staat. Hier volgt een korte historie.


De taalwetgeving

We schrijven 1830, de onafhankelijkheid van België. Verlost van het juk van buitenlandse overheersers krijgt het Belgische volk een eigen staat. Op 7 februari 1831 werd de nieuwe grondwet goedgekeurd door het Nationaal Congres. Die bepaalde dat België een parlementaire monarchie was en een unitaire staatsstructuur had. Het Frans was de landstaal en Vlamingen werden – hetzij officieus – behandeld als tweederangsburgers. In de tweede helft van de 19de eeuw kwam de taalstrijd op gang. De Vlaamse Beweging ijverde voor de erkenning van het Nederlands als volwaardige landstaal. Met de goedkeuring van verscheidene taalwetten boekte de Vlaamse Beweging belangrijke successen. De eerste taalwet was de wet-Coremans van 1873 waarbij het gerecht verplicht werd in Vlaanderen recht te spreken in het Nederlands in alle zaken waarin de beschuldigde het Frans niet machtig was. In 1898 bepaalde de Gelijkheidswet dat de Nederlandse tekst van wetten en koninklijke besluiten voortaan dezelfde juridische waarde zou hebben als de Franse. Tijdens WO1 en WO2 kwam de Vlaamse Beweging in opspraak door de collaboratie van verscheidene Vlaamsnationalisten zoals Staf De Clercq. De Duitse pogingen om Vlaanderen op te nemen in hun rijk waren telkens tevergeefs.
Na 1945 laaide de taalstrijd weer op die in 1959 voor een doorbraak zorgde. De meeste wetteksten werden officieel vertaald, het staatsapparaat werd tweetalig en de Nederlandstalige versie van de grondwet werd goedgekeurd. In 1960 werd een eerste concrete stap gezet naar de culturele autonomie van de gemeenschappen. De wet van 18 mei voerde de splitsing in van het unitaire omroepinstituut in een Nederlandstalige, de BRT, en Franstalige omroep, de RTB. Later werden ook de ministerportefeuilles voor Cultuur en Nationale Opvoeding gesplitst. De talloze taalincidenten zoals de tienjarige “talentelling”, zorgden ervoor dat in 1962 de taalgebieden werden vastgelegd (de wetten-Gilson). Daarvoor werden de grenzen van bepaalde provincies, arrondissementen en gemeenten gewijzigd en werd het land opgedeeld in vier taalgebieden: het Nederlandstalige, het Franstalige, het tweetalige Brussel en het Duitstalige. De expansie van het Frans werd hiermee tegengehouden. Een onafhankelijke Vaste Commissie zou waken over de toepassing van de taalwetten in de administratie en het onderwijs. Een crisis leek afgewend. Maar in 1968 explodeerde een al jaren smeulend probleem, de splitsing van de tweetalige Leuvense universiteit. Het conflict leidde tot de val van de regering en de verhuis van de Franstalige studenten naar Louvain-la-Neuve. Het incident zorgde voor een opflakkering van nationalisme aan beide kanten van de taalgrens. Hierdoor werd de nood aan hervormingen nog groter.


De eerste staatshervorming

In 1970 werd, na 2 jaar van moeizame onderhandelingen, de eerste staatshervorming goedgekeurd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. De Vlaamse partijen waren vragende partij voor meer culturele autonomie, terwijl de Waalse partijen meer economische decentralisatie eisten. Het resultaat werd – op z’n Belgisch – een compromis: de hervorming voerde culturele autonomie in en voorzag de oprichting van de economische gewesten. De begrenzing van het tweetalige Brussel bleef een hekel punt. De Nederlandse en Franse cultuurgemeenschap kregen elk een “cultuurparlement” met beperkte bevoegdheden en een beperkt budget. De Nederlandse en Franse cultuurraden werden samengesteld uit de volksvertegenwoordigers van elk respectievelijk taalgebied. Ze hadden wetgevende macht op cultureel vlak maar de decreten moesten uitgevoerd worden door de Belgische regering die overigens geen verantwoording verschuldigd was aan de cultuurraden. Dit werd pijnlijk geïllustreerd toen de taaldecreten die de Nederlandse cultuurraad had goedgekeurd, een lange tijd niet werden uitgevoerd.
De staatshervorming voorzag ook in de oprichting van “voorlopige” gewesten. De bevoegdheden waren louter adviserend en hadden betrekking op domeinen zoals: ruimtelijke ordening en stedenbouw; hygiëne en volksgezondheid; het waterbeleid; het industriële en energiebeleid en de gemeentelijke organisatie.


De tweede staatshervorming

Tien jaar later bleek dat de relatie tussen Vlamingen en Walen niet afdoende was verbeterd. Bovendien was er in de herziene grondwet van 1970 nog steeds een definitieve vorming van gewesten voorzien. In 1980 werden er beslissende stappen gezet in de richting van een federale staat. Naast - niet onder – de centrale Belgische staat ontstonden politiek autonome deelstaten: de gewesten en gemeenschappen. Deze staatshervorming kan beschouwd worden als de belangrijkste ingreep bij de omvorming van de Belgische staat.
De 3 gemeenschappen (Nederlandstalig, Franstalig en Duitstalig) namen de bevoegdheden over van de voormalige cultuurgemeenschappen en een aantal aanvullende bevoegdheden zoals gezondheids- en jeugdbeleid. Zij kregen ieder een eigen wetgevend orgaan (voor Vlaanderen de Vlaamse Raad) en een uitvoerend orgaan (de Vlaamse Executieve).
In de staatshervorming van 1980 werd ook werk gemaakt van de oprichting van volwaardige gewesten. Deze waren bevoegd voor onderdelen van het economisch beleid, maar ook voor leefmilieu, ruimtelijke ordening, werkgelegenheid, wetenschappelijk onderzoek en energiebeleid. Zij kregen ook ieder een raad en executieve. In Vlaanderen werd onmiddellijk het gewest en de gemeenschap samengevoegd tot één Vlaamse deelstaat met één raad en executieve voor zowel de gewestelijke als gemeenschapsbevoegdheden. De raden bleven net als in het verleden onrechtstreeks verkozen parlementen.


De derde staatshervorming

In de komende hervormingen werden de krijtlijnen van 1980 verder ingekleurd. Zo werd in 1988 een derde staatshervorming een feit. Brussel werd een volwaardig gewest met een eigen statuut (het Hoofdstedelijk Gewest Brussel) en de deelstaten kregen dan weer meer bevoegdheden en een eigen financieringsstelsel. De eigen financiering kwam er op aandringen van de Vlamingen die de geldstroom van Vlaanderen naar Wallonië wilden indijken. Een methode om het zogenaamde “dubbelmandaat” van de parlementsleden af te schaffen bleef echter uit en leidde tot de val van de regering.


De vierde staatshervorming

Na een uitzonderlijk lange formatieperiode werd onder leiding van premier Jean-Luc Dehaene de vierde staatshervorming gestart (wat eigenlijk neerkwam op de vervolmaking van de derde). De hervorming van 1993 nam opnieuw zeer ingrijpende maatregelen: een uitbreiding van de regionale bevoegdheden en fiscale mogelijkheden, de realisatie van de rechtstreekse verkiezing van de deelstaatparlementen waarbij het dubbelmandaat werd afgeschaft, de splitsing van de tweetalige provincie Brabant en enkele concrete wijzigingen aan het federale tweekamerstelsel.


De vijfde staatshervorming

In het zogenaamde Lambermont-akkoord van 2001 werden een aantal concrete eisen van Vlaamse en Waalse partijen verwezenlijkt. Ditmaal kregen de deelstaten volledige fiscale autonomie en de bevoegdheid over de provincies en gemeenten.


Vandaag heeft Premier Leterme een probleem, indien hij een verdere staatshervorming niet rondkrijgt of concrete resultaten heeft voor 15 juli.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten